Meteen naar de inhoud
Home » Alles over Maria » Nog steeds draag ik de medaille….

Nog steeds draag ik de medaille….

Thomas (96 jaar uit Rotterdam) draagt altijd zijn medaille van ‘de moeder van altijd durende bijstand’. Hij heeft hem van zijn moeder gekregen vlak voordat hij met een grote razzia naar Duitsland werd afgevoerd tijdens de 2e Wereld oorlog. En dat bleek later niet voor niets. Je leest hier een deel van zijn levensverhaal. (Let op, deze verhalen kunnen schokkend zijn.)

Intussen waren wij een bezet land door de Duitsers. Ik was net 17 jaar en werd met de grote razzia in Rotterdam (11 november 1944) meegenomen en weggevoerd in beestenwagens met wat stro op de grond en een grote bak in de hoek. Bij de grens gekomen reed de trein heel langzaam. Af en toe lieten Nederlanders zich uit een hoog luik vallen en bleven even liggen tot de trein uit het zicht was en vluchten dan. Met mijn ene been hing ik ook al buiten het luik en net toen ik mij wilde laten vallen, stopte de trein ineens. Er werd geschoten en geschreeuwd. Er was namelijk iemand die zojuist uit de trein was gesprongen te snel was opgestaan en hij was opgemerkt door een soldaat die achter op de trein stond. En voor we het wisten was er buiten de wagon een pandemonium van ellende, geknetter van mitrailleurs. Ze konden mij nog net bijtijds aan mijn andere been weer naar binnen trekken. Wat zich toen afspeelde was verschrikkelijk, maar valt hier buiten de context. Zij hadden mij gelukkig op het nippertje gered. Ik dacht direct aan mijn moeder, die op het laatste moment een medaille aan mij gaf van ‘de moeder van altijd durende bijstand’ en dat bleek later niet voor niets.

In de nacht kwamen wij uiteindelijk in Paderborn aan. Hier was een groot emplacement en rangeerterrein voor locomotieven. Die moesten wij de volgende dag gaan schoonmaken. Wij werden ondergebracht in 2 grote barakken, die zoet roken van de kakkerlakken en wandluizen. Er waren vier jongens mijn leeftijd en die moesten in de keuken werken en aardappelen schillen en een bak van een vierkante meter vullen en nog een voor de groenten. Wij hielden de kantine voor officieren schoon en na het eten moesten we afruimen en vaten wassen. Met het oude jaar moesten wij aantreden. Ieder die niet ziek was, werd afgevoerd met treinen naar München. Bij thuiskomst hoorde ik dat er die nacht (een paar uur later) een enorm bombardement geweest was. Achter onze barakken stonden twee silo’s, waar een voltreffer in viel. Het graan stortte zich uit over de barakken en allen die achtergebleven waren zijn in de graan gestikt. Mijn schoolvriend had de griep en is zodoende helaas omgekomen.

In München werden wij overgezet in andere treinen die ons richting het concentratiekamp Dachau voerden. Het plaatsje Poring stonden ook twee rijen beestenwagens. De voorste met Polen en de achterste met Nederlanders. Twee kribben links, en twee kribben rechts, in elke krib zes mensen met wat hooi en een deken en in het midden van de wagen een potkacheltje. Het was een koude winter en daarom nam ik een fles water mee in de krib om mij ‘s ochtends te kunnen wassen e niet naar buiten naar de pomp te hoeven. Op een zekere dag was de fles buiten de dekens gerold, bevroren, kapot gesprongen. Zo hard vroor het in de wagen. Wij lagen een spoorlijn aan van Dac hau naar München. Na het werken kregen wij soep met brood waar zwaar schimmel op zat. Wij zijn uiteindelijk door de Amerikanen bevrijdt. In het vroege voorjaar. Er lag nog overal sneeuw op het land. Maar vreemd genoeg had de zon de papaver door de sneeuw heen omhoog laten groeien. Die rode bloemen op de witte sneeuw leken net grote bloedvlekken. Zelfs de dorpelingen hadden dat nog niet eerder meegemaakt. Luguber voor het einde van de oorlog.

Net toen ik bezig was etenswaar te vragen bij boerderijen, kwam er een vliegtuig razendsnel naderbij, totdat ik de vliegenier in de cockpit zag zitten met zo’n leren kapje op Wat een leuk klein vliegtuigje is dat, dacht ik nog. Tegelijk kwam er uit de cockpit een oranje straal en de kogels vlogen om mijn oren en sloegen om mij heen in de grond. Ik stond verstijfd van schrik en was aan de grond genageld, ik kon niet voor- of achteruit. Hij was nog niet net over mij heen gevlogen of van de andere kant kwam een tweede jachtvliegtuig naar beneden zetten. De kogels floten voor de tweede keer om mij heen, ik bestierf het van doodsangst en perste het bloed uit mijn poriën. Bij de derde keer kon ik wegkomen onder een stenen boogje dat toegang gaf naar een boerderij die hogerop lag. Bij de vierde keer kon ik nog net de boerderij bereiken. Hoe was dit mogelijk! Ik had doorzeefd moeten zijn van de kogels en toch geen schrammetje na zo’n vuurpeloton. De oude boerin had het gezien en trok mij snel naar binnen. Zij zette mij op een kruk en begon mijn hoofd en handen met koud water af te wassen. Even later gaf ze mij brood en soep, maar ik was niet bij machte om ook maar iets door mijn keel te krijgen. Ik zat maar te trillen op dat krukje van emotie. Hoelang ik daar gezeten heb, weet ik niet en het duurde even voor ik weer bij mijn positieven kwam. Toen ik terugliep naar het lager (barakken) stond op de weg een legerwagen in brand. Daar was het dus om te doen geweest.

Jaren later in 1962 toen ik…..

….avonds in bed lag, kwam plotseling een herinnering aan de medaille, die mijn moeder mij gegeven had voor ik naar Duitsland ging. Ik stapte weer uit mijn bed en zocht de medaille die jaren in een doosje gelegen had na mijn terugkeer. Zonder er eigenlijk dieper over na te denken spelde ik hem op aan mijn hemd en dacht: “Toch maar weer eens beginnen te dragen.”

De volgende dag had ik moeite de trein te halen. Ik kon nog net in het middelste deel springen, de deuren gingen toen nog niet automatisch dicht. Meestal zat ik achterin. Nabij Harmelen begon de trein ineens over de bielzen te rijden. Ik was aan het lezen over een boeiend onderwerp, en de trein hing al helemaal schuin. Achter mij hoorde ik een vrouw en kind schreeuwen om hulp, dat ook tegelijk weer gesmoord werd. Vlak achter mij had een man het tegenovergelegen bagagerek tegen zijn borst gekregen en zat hierdoor helemaal vast. Tegelijkertijd viel er een lading glas over mij heen. En net twee minuten daarvoor kwam een man van het balkon in het zwart gekleed tegenover mij zitten, maar zei niets. Alleen mijn zitplaats was ongedeerd.

Snel draaide in het raampje open, gooide mijn tas eruit en liet mij naar beneden zakken. Onbegrijpelijk dat het raam nog open ging! Toen ik buiten stond wist ik niet wat ik zag! Er viel een stilte om mij heen die eindeloos leek. Een grote ravage van treincompartimenten kris-kras door elkaar heen. Een daarvan, vlak bij mij, stond haast rechtovereind. De man die tegenover mij zat, zag ik nergens meer. Overdonderd door de verschrikkelijke situatie waar ik plotseling in terecht was gekomen, bleef ik verdwaasd om mij heen kijken. Vlak naast me lag een man met een grote grijze massa van longblaasjes uit zijn mond. De treeplank was in zijn borst naar boven geschoven. Het was een waar slagveld van mensen om mij heen, een grote doffe ellende, tussen een ravage van treinen. Van E.H.B.O. wist ik niets.

Toen zag ik een boer op klompen over het land aankomen rennen. Hij begon tegen mij te schreeuwen “Steek je klauwen uit man! Doe iets!” Toen pas kwam ik tot mijzelf en begon mensen te helpen zo goed ik kon. Ik vond een koffertje met schone theedoeken erin. Toch realiseerde ik niet waar ik mee bezig was, ik handelde als een automaat, duizend handen kwam ik tekort. Overal begonnen mensen, die nog leefden, te kreunen en om hulp te roepen. Wat verderop lag een man die ook om hulp riep. Ik zag zijn linkerbeen die wel in 5 stukken verdeeld leek en alleen nog aan de buitenkant aan elkaar hing. Ik deed zijn stropdas uit en begon zijn been af te binden, dat had ik wel eens gezien. “Ben jij een engel?” vroeg de man. “Nee, zei ik, een gewoon mens. “ Maar al het fijne glas op mijn hoofd schitterde waarschijnlijk in de zon en dat zag hij als iets vreemds. Ook had hij een stompe scherf in zijn jukbeen. Ik haalde het eruit en er spoot gelijk bloed uit en gelijk stopte ik het er weer in. Volkomen onkundig in zo’n situatie.

Na ongeveer een half uur hoorde ik van alle kanten sirenes van ziekenwagens. Wat een bevrijdend geluid was dat. Direct daarna kwamen al mensen met gebracht werk, daar kreeg ik koffie aangeboden. Vandaar kon je met een bus naar de plaats van bestemming gebracht worden. Om afleiding te zoeken ben ik gewoon naar mijn werk gegaan en ben ook weer met de trein naar huis gereden. Ik wilde mij er gelijk overheen zetten, hoewel ik met elke schok van de trein haast tegen het plafond zat van de schrik. Toen ik eenmaal thuis kwam en de berichten hoorde via radio en tv stortte ik ineen. Mijn zenuwen begaven het. De dokter werd geroepen en die kwam direct en gaf mij een kalmeringsspuitje.

Toen ik mij ’s avonds uitkleedde zag ik plots de medaille van altijd durende bijstand. Weer was ik door het oog van de naald gekropen. In mijn gevangenschap werd ik dikwijls op het laatste nippertje gered en na al die jaren, vlak voor de grote nationale treinramp, speldde ik die medaille weer op, wonderlijk!

Er vielen bij die ramp 93 doden. Nog steeds draag ik de medaille.